ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Symbiose tussen schimmels en insecten

Over symbiose, commensalisme, parasitisme, mutualisme en schimmels ...
door Tsenne Kikke - woensdag 29 augustus 2012 23:49

In dit artikel, van de hand van drs. H.J. Deelstra, worden - dankzij een aantal interessante voorbeelden - de verschillende typen symbiose tussen schimmels en insecten behandeld. Daarbij blijkt, dat ook zeer goed onderzochte symbiosen, toch complexer blijken te zijn dan men jarenlang heeft gedacht.

Alleen op de wereld

We zijn niet alleen op de wereld. Elke dag weer hebben we te maken met onze medemensen. Ook andere organismen op deze planeet komen we dag in dag uit tegen. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor ons, Homo sapiens, maar ook voor al die andere levensvormen.

Zo gaan dieren, planten, schimmels, protisten en bacteriën dagelijks om met soortgenoten en niet-soortgenoten. Sommige van deze interacties zijn zeer kortdurend - bijvoorbeeld: in het geval van een leeuw die een antilope verschalkt. Langduriger interacties tussen verschillende soorten in elkaars directe nabijheid vallen onder de term 'symbiose'. De verschillende vormen van symbiose en de evolutie daarvan zijn intrigerende onderwerpen binnen de biologie.

Commensalisme

Zoals bekend zijn er meerdere soorten symbiose, die verschillen in de voor- en nadelen die de samenleving de partners brengt. Commensalisme is een vorm van symbiose waarbij één van de partners een bepaald belang heeft bij de samenleving, maar waarbij de belangen van de tweede partner niet geschaad worden. Een voorbeeld hiervan is de associatie tussen de Laboulbeniales (een groep schimmels) en verschillende soorten insecten, vooral kevers. Deze schimmels leven op het exoskelet van de insecten, kiemen en groeien er, en planten zich daar voort. Het insect is de gehele leefwereld van deze schimmels. Omdat de schimmel nauwelijks voedingsstoffen aan de kever onttrekt en ook geen hoge dichtheid bereikt, is er geen meetbaar, nadelig effect op het welzijn van het insect.

Parasitisme: een poppenspeler nader bekeken

Parasitisme, ook één van de samenlevingsvormen, vindt in onze ogen meestal niet veel genade. Dat is begrijpelijk; een parasiet pleegt meestal een aanzienlijke aanslag op de energiehuishouding van de andere partner (de gastheer) en kan zelfs tot de dood leiden. Ook in onze samenleving bestaan profiteurs, die we wel met parasieten aanduiden. Denk echter niet dat parasieten gedegenereerde wezens zijn, die zich moeiteloos in leven houden op hun gastheer. Integendeel; parasieten zijn zeer goed aangepast aan de gastheer en bezitten vaak speciale structuren of mechanismen die essentieel zijn voor hun manier van leven.

Zo is daar de schimmel Entomophthora muscae (letterlijk: insectendoder van de vlieg), die vooral in de herfst menig slachtoffers maakt en dan ook binnenshuis gevonden kan worden. De meeste slachtoffers maakt E. muscae onder huisvliegen, luisterend naar de Latijnse naam 'Musca domestica'.

Zo'n vliegje zweeft meestal wat rond, nipt her en der wat voedsel, zet mogelijk nog wat eieren af en komt bij dit alles met zeer veel in aanraking. Eén van de dingen waar een huisvlieg mee in aanraking kan komen zijn de sporen van E. muscae. Deze sporen zijn van een speciale, zeer kleverige slijmlaag voorzien en blijven daarom makkelijk aan een nietsvermoedende huisvlieg plakken.

Iedereen die huisvliegen een tijdje geobserveerd heeft, misschien vlak voor het doodslaan, weet dat vliegen zich om de zoveel tijd uitgebreid schoonmaken. E. muscae moet dus opschieten. De sporen kiemen en de schimmeldraad (hyfe) die uit de spore groeit, breekt met kracht door het exoskelet van de vlieg en groeit de vlieg in. Eenmaal binnen groeit de schimmel in het vliegenbloed, vermenigvuldigt zich daar snel en bereikt uiteindelijk de hersenen van het onfortuinlijke vliegje. Daar gekomen, grijpt E. muscae de macht. Hoe of wat precies er aan toegaat is onbekend, maar de vlieg krijgt een uitgesproken voorkeur voor hoge, lichte plekken. Eenmaal aangekomen op de top van een grasspriet, bijvoorbeeld, of op de bovenkant van het vensterglas, begint de doodsstrijd. Eerst kleeft de vlieg met zijn zuigsnuit (proboscis) zich vast aan het oppervlak en op het moment dat de aanhechting verzekerd is, beginnen de stuiptrekkingen, waarbij zowel poten als vleugels betrokken zijn.

Nu begint de uitgroei van E. muscae. Op de zwakke, zachte plekken tussen de platen van het exoskelet komen sporendragende hyfen van de schimmel te voorschijn. De sporen worden met kracht weggeschoten en belanden in de omgeving van de dode vlieg. Deze sporen, klaar om de volgende vlieg te infecteren, vindt men vaak als een witte halo rondom het dode lichaampje (zie afbeelding). Om infectie van een volgende vlieg te waarborgen, zorgt E. muscae er via de stuiptrekkingen bovendien voor dat de vlieg sterft in een houding die volgens sommige onderzoekers duidt op sexuele ontvankelijkheid. Anders gezegd: een onweerstaanbare houding voor andere vliegen.

E. muscae is dus uitermate goed aangepast aan het parasiteren van vliegen; het signaleren van aanhechting, de mogelijkheid tot penetratie en het georkestreerde levenseinde zijn daarvan duidelijke voorbeelden. Toch heeft deze poppenspeler geen uitgewerkte plannen of kwaadaardige bedoelingen; de schimmel reageert alleen op de omgeving met bepaalde handelingen die in de evolutie voordelig bleken. En deze evolutie wordt niet beïnvloed door een moraal of bedoelingen.

Desondanks kan evolutie ook vorm geven aan een samenleving waar beide symbionten wat aan hebben, iets wat in onze cultuur veel beter staat aangeschreven. Een schitterend voorbeeld hiervan is de symbiose tussen parasol- of bladsnijmieren en hun tuinschimmel, vooral vanwege de parallel die men kan leggen met menselijke landbouw.

Mutualisme: akkerbouw bij insecten

De mieren uit de geslachten Atta en Acromyrmex zijn al miljoenen jaren hoeders van bepaalde typen schimmels uit de familie der Lepiotaceae (het dichtstbijzijnde, bekende neefje daarvan is de champignon Agaricus bisporus). Dag in dag uit slepen de werksters stukjes vers plantenmateriaal naar het nest om hun schimmel te voeden. Ze zijn zo actief dat ze gedurende een nacht een halve plantage kunnen ontbladeren. Deze halve plantage wordt in kleine stukjes aan andere werksters aangeboden. Deze in het nest achtergebleven en meestal kleinere werksters snijden de bladeren in nog kleinere stukken en kauwen en likken de fragmenten intensief. Een deel van hun dieet verkrijgen de werksters uit de plantensappen die tijdens de behandeling vrijkomen.

Uiteindelijk wordt zo'n behandeld bladfragment toegevoegd aan de tuin. De tuin is een hoop plantenmateriaal dat door de schimmel verteerd wordt. Bovenaan voegen de mieren nieuw materiaal toe, onderaan worden de verteerde bladresten verwijderd. Zo wordt de tuinschimmel altijd voorzien van vers voedsel.

Nu bestaan de nesten van Atta- en Acromyrmex-soorten over het algemeen uit enige honderdduizenden tot enkele miljoenen individuen, dus zullen bovenstaande bezigheden wel niet zonder nut zijn. En dat zijn ze dan ook niet. De schimmel maakt aan het einde van zijn draden zeer voedselrijke structuren, een soort zwellingen die gongilydia genoemd worden. Deze gongilydia zijn zo voedzaam, dat ze het enige voedsel voor de nimfen (mieren-larven) vormen. Ook de volwassen mieren zijn voor een deel afhankelijk van de gongilydia.

De schimmel krijgt dus voedsel en wordt door de uitvliegende maagdelijke koninginnen verspreid tegen de betaling van voedzame hyfetoppen. De mieren slepen moeilijk verteerbaar voedsel aan dat door de schimmel wordt omgezet in een vorm die voor mieren wel verteerbaar is. De grootte van de nesten is een indicatie voor het succes van de symbiose. Het is zelfs zo dat in sommige gebieden de Atta- en Acromyrmex-kolonies de dominante herbivoren (planteneters) zijn.

De voorstelling van zaken zoals boven gegeven is echter veel te simpel. De mieren brengen met de bladfragmenten ook duizend-en-één andere schimmels binnen, waarvan een hoop ook op bladeren groeien. Omdat ze echter geen voedsel aan de mieren leveren, moeten de laatsten dus voorkomen dat deze ongewenste schimmels in de tuin komen. De mieren lijken dit opgelost te hebben met zeer frequent poetsen en likken van de tuin en de inkomende bladeren. Onderzoek heeft aangetoond dat de frequentie en duur van likken beïnvloed wordt door de graad van vervuiling; als een stuk meer sporen bevat, wordt het ook vaker en langer gelikt.

Lange tijd heeft men aangenomen dat de mieren door dit wieden de tuinschimmel in monocultuur  kweken (een reincultuur noemen microbiologen dat). Totdat een groep onderzoekers aantoonde dat tot 33% van de mierennesten een chronische infectie met de parasitaire schimmel Escovopsis aspergilloides of verwanten heeft. Escovopsis wordt als parasiet beschouwd, omdat het leeft op het door de mieren aangevoerde materiaal, maar ze daarvoor niets teruggeeft. Escovopsis is daardoor een bedreiging van het voortbestaan van de mierenkolonie. Toch gaan slechts enkele mierennesten ten onder aan de Escovopsis-infectie.

Schimmelbestrijding

Hier doet de vierde deelnemer aan de symbiose zijn intrede. De mieren zijn namelijk bedekt met en witte poederachtige substantie. Deze  substantie bleek te bestaan uit levende bacteriën van het geslacht Streptomyces in plaats van de klierafscheiding te zijn, waarvoor men het poeder altijd had aangezien (zie afbeeldingen). Het vinden van deze bacterie was voor de onderzoekers reden om enigszins opgewonden te worden. Dit, omdat streptomyceten en hun verwanten voor de mens uiterst nuttige producenten van zeer diverse antibiotica en andere chemicaliën zijn. Voorbeelden van antibiotica die door Streptomyces en verwanten geproduceerd worden zijn streptomycine, chloramphenicol en tetracycline, om de bekendste maar eens op te noemen.

ls de streptomyceet, enerzijds, een algemeen bestrijdingsmiddel tegen schimmels dan zou men anderzijds verwachten dat ook de tuinschimmel zou worden aangetast. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de chemicaliën die de streptomyceet maakt geen enkele schimmel, behalve Escovopsis remmen. Dit houdt in dat ook de tuinschimmel buiten schot blijft. Blijkbaar is er een proces, of structuur, in Escovopsis aanwezig die de schimmel gevoelig maakt voor de bestrijdingsmiddelencocktail van Streptomyces. Het is helaas nog niet bekend welke structuur of welk proces dat is. Opvallend is wel dat  Escovopsis in al die jaren van evolutie niet resistent geworden is voor de Streptomyces-bestrijdingsmiddelen. Resistentie is namelijk een veel voorkomend probleem bij het gebruik van antibiotica. Iedereen kent wel de MRSA-bacterie, de resistent geworden bacterie, die vele ziekenhuizen plaagt en soms voor langdurige sluiting van een afdeling zorgt. Hoe de mieren in samenwerking met de streptomyceet deze resistentie voorkomen, is tot nu toe helaas onbekend. Dit zou namelijk heel interessant zijn voor het onderzoek naar het voorkomen van antibioticaresistentie bij menselijke ziekteverwekkers.

Men is dus in de laatste jaren tot het inzicht gekomen dat ook op het eerste gezicht simpele samenlevingsvormen een nog ongekende complexiteit kunnen bezitten. Zo is onze kennis van de mier-schimmel-samenleving uitgebreid door de ontdekking van de parasitaire Escovopsis en de mutualistische Streptomyces. Ver voordat Homo sapiens de akkerbouw en antibiotica ontdekte, verbouwden sommige mieren al schimmels en bestreden ze het onkruid op de akkers met zeer specifieke chemicaliën.

Moeilijk in te delen: uitzuiger, of betrouwbare hospita

Nu zijn de aangehaalde voorbeelden van symbiose al redelijk complex, maar nog wel vrij simpel in te delen in parasitair, mutualistisch of commensalistisch. Er zijn ook associaties tussen organismen waarbij de indeling in parasitiar en mutualisch moeilijk is, of behoorlijk wat onderzoek vereist. Dit is het geval bij de symbiose tussen de schimmel Septobasidium en schildluizen. De indeling van de schimmel in parasiet of mutualistische symbiont is sterk afhankelijk van de luis die precies gekeken wordt.

De intrigerende samenleving kan als een viltachtige vlek gevonden worden op stengels van planten in Midden- en Zuid-Amerika (zie afbeelding). Septobasidium groeit in een dikke laag over het oppervlak van de plant en huisvest de insecten in kamers binnen die laag. Zo beschermd tegen sluipwespen kunnen de schildluizen naar hartelust plantensap zuigen en zich voortplanten. De huisvesting en bescherming door de schimmel zijn duidelijke voordelen voor de luizen. Maar heeft de schimmel iets aan de symbiose?

Bij het beantwoorden van die vraag ontdekte de mycoloog (schimmeldeskundige) Couch dat de schildluizen op macabere wijze hun huur voldoen. De al eerder ontdekte kleinere, steriele schildluizen, die in kamertjes binnen de vilten laag opgesloten zitten, bleken namelijk hyfen van Septobasidium te bevatten. Met deze zeer gespecialiseerde hyfen verkrijgt de schimmel voedingsstoffen. Septobasidium gebruikt dus een aantal individuen in de luizenkolonie voor het aftappen van voedsel. Zagen we in het voorbeeld van Atta en Acromyrmex dat de schimmel plantenmateriaal omzet in voeding voor de insecten, hier is het omgekeerde het geval: de luis zet voedsel uit de plant om.

Terwijl de overige schildluizen onbekommerd leven onder het schimmeldak, worden familieleden bij het voldoen van de huur letterlijk uitgezogen. Volgens evolutiebiologen is dit een prachtig voorbeeld van zogenaamde 'kin selection', of 'verwantschapsselectie', waarbij een nadeel voor een individu in het niet valt bij de voordelen voor de verwanten van dit individu. Blijkbaar zijn de voordelen van de bescherming zo groot dat daar best een aantal verwanten voor opgeofferd kunnen worden. Op het niveau van de kolonie is de interactie met de schimmel voordeling. Men kan dan spreken van een mutualistische symbiose. Op individueel niveau kan de symbiose echter parasitair zijn.

Van wel meer symbiosen is het niet geheel duidelijk of ze parasitair, commensalistisch dan wel mutualistisch  zijn. Soms verandert dit afhankelijk van de omstandigheden of de gezondheid van een gastheer. Duidelijk is wel dat onderzoek naar symbiosen soms verrassende en mogelijk ook belangwekkende informatie oplevert.

Definities:

Symbiose: een tijdelijke of blijvende intensieve vorm van samenleving tussen leden van twee verschillende soorten organismen.

Parasitaire symbiose/parasitisme: symbiose waarbij een van de partners voordeel en de andere nadeel ondervindt.

Mutualistische symbiose/mutualisme: symbiose waarbij beide partners voordeel van elkaar ondervinden.

Commensalistische symbiose/commensalisme: symbiose waarbij een partner voordeel heeft zonder de ander schade te berokkenen.

Commentaar


Gepost op: 30/08/2012 7:03:17

Mooi artikel weer! De vraag rijst; In welke catagorie valt de mens ?  ;-)


Gepost op: 31/08/2012 12:15:28

Parasiteren wekt inderdaad negatieve gevoelens op. Maar hoe gerechtvaardigd is dit? Is er andewerkelijk zoveel verschil tussen iets dat zich langzaam voed terwijl het continue op de gastheer daarvoor verblijft, of dat iets het leven in een keer dood en tot zich neemt, in een hap of ontelbare happen en waarvan het happen diverse vormen kan aannemen, zoals via chemische middelen om dit doel te bewerkstelligen?! Zijn planten die zo gemaakt zijn dat zij voor hun bemesting als voedsel moeten wachten tot iets anders de dood van organisch leven heeft bewerkstelligd alvorens dit tot voedsel kan dienen, onschuldig aan moord of zo geslepen dat zij het vuile werk door iets anders laten opknappen.

En zoals Arno, misschien suggereert in zijn vraag, is de mens mogelijk de grootste parasiet met betrekking tot de aarde en het leven erop. Tenminste als we de huidige milieu- en klimaatproble-matiek waarvoor de mens verantwoordelijk wordt geacht, onderschrijven.

In feite gaat het om eten en gegeten worden en is de manier waarop een relatief gegeven. Maar je kunt jezelf de vraag stellen wat eten in feite werkelijk inhoud. Het simpele voor de hand liggende antwoord is dat eten dient om te overleven. Maar dat is te eenvoudig. Als het leven in overeen-stemming is met de natuur en dus een uitdrukking is van haar potentieel, waarom zou het dan moeten overleven door een strijd aan te gaan met diezelfde natuur. Je voelt, zonder dat je je vinger direct op de wonde kunt leggen, dat er iets niet klopt in de huidige evolutietheorie.

De vraag zou moeten zijn: wat gaat er achter al deze transformatieprocessen schuil?

Maar dat riekt naar een doel en dat is vloeken in de kerk van de huidige wetenschappelijke evolutietheorieaanhangers die als verklaring steunen op neodarwinistisch denken met als belangrijkste pijlers  toeval en natuurlijke selectie. Maar waarom vind de wetenschap geen doel en wat gaat er schuil achter toeval en natuurlijke selectie?

Je zou kunnen stellen dat toeval berust op onvoorspelbare gebeurtenissen. Maar onvoorspelbaar wil nog niet zeggen dat er geen logische oorzaak achterzit, maar enkel dat de oorzaak gunstig of ongunstig was, gezien vanuit de noden van de desbetreffende levensvorm(en) zelf. met andere woorden: de toevallige gebeurtenissen zijn logisch in de zin van oorzaak en gevolg, maar zonder dat deze gebeurtenissen bewust beoogd werden. Maar het is ook mogelijk dat sommige vormen van toeval berusten op onwetendheid van onze kant.

Is het niet wonderbaarlijk dat een opeenvolging van ontelbare toevalligheden die zich gedurende drie miljard jaar (de huidige wetenschappelijke schatting) onder de vorm van milieuveranderingen en blinde continue kosmische kogelregens op al even toevallig ontstane eenvoudige onschuldige moleculaire celstructuren in de oersoep hebben gestort, er toe geleid hebben dat er ontzettend complexe wezens en dito (nog niet volledig doorgronde) gedragingen (denk maar aan het artikel van Angelus waaraan deze commentaar is toegevoegd) zijn voortgekomen uit deze oercellen?! Als je ziet tot wat sommige van deze wezens, mensen genaamd, aan technologisch en wetenschappelijk vernuft tentoonspreiden (binnen een termijn van enkele duizend jaar en geëxplodeerd in de laatste honderd jaar!) en je vergelijkt dit met de oercel, dan zie je de onmogelijkheid om dit voor te stellen via het trial and error mechanisme van de huidige evolutietheorie, zelfs niet als het daarvoor drie miljard jaar ter beschikking had. [NB: We zien gemakshalve af van de geschatte leeftijd van de aarde (5 miljard jaar) en het heelal (15 miljard jaar) om via trial and error de grond voor te bereiden voor leven op aarde.] Het tijdselement moet hier dus, bij wijze van spreken, de functie van God vervullen.

Lijkt het er, na het geschetste evolutionaire beeld, dan niet op alsof deze eenvoudige geopenbaarde moleculaire celstructuren in contact staan met een oneindig ongeopenbaard potentieel waarvan de mogelijkheden actief worden door dit geopenbaarde o.a. continue te bestoken met een willekeurige regen van kosmische energetische kogels die de code in het DNA kunnen wijzigen ten goede of ten kwade?! Hoe absurd klinkt dit! Maar als je deze kogels nu eens beschouwd als trillingspakketjes of kwanta waarvan de eigenschappen zijn verbonden met de nulpuntsenergie van het vacuüm, dan komen we in een wereld van informatie terecht. Gurdjieff zou zeggen: in een wereld van op elkaar reagerende tonen of trillingsoctaven. In dat geval krijgen de begrippen toeval en natuurlijke selectie een heel andere betekenis. Maar betekenis voor wie of wat?!      

En waarom vind de wetenschap geen doel in de dingen die zij onderzoekt?

Omdat betekenis en doel in het bewustzijn van de onderzoeker zelf liggen. Een computer of klok zijn geen doel voor zichzelf, maar voor het bewustzijn van diegene die het heeft geschapen. Zo zijn ook de hersenen met hun geheugensporen en neurotransmitters geen doel voor zichzelf, maar moet hun doel worden afgelezen uit de informatie waarvoor het herseninstrument is gemaakt, en dan komen we via logische  analogie weer uit bij de schepper en de gebruiker van deze software. Wat ik wil duidelijk maken is, dat men meestal over het hoofd ziet dat iedere zintuiglijke prikkel en de reactie van de zintuigen daarop, evenals de zintuigen zelf en de transformatie van de prikkels in elektrochemische boodschappers, discontinue zijn. Het zij niet deze discontinue factoren zelf die de ruimte tussen hun eigen verschijningen overbruggen, want dan zouden we ze niet als dusdanig kunnen ontmaskeren. De centrale vraag is dus: wie of wat overbrugt deze ruimten en houd de bewegingen van deze discontinuïteiten vast en maakt dit alles tot een bewuste betekenisvolle gestalt of bewuste continue vorm of wereldbeeld waardoor via reflectie de illusie van een stromende tijd ontstaat?! Lijkt dit fenomeen niet op de ‘niet locale tijdloze interacties van elementaire deeltjes’ uit de kwantummechanica?!           

Volgens Gurdjieff zijn er directe en bewuste invloeden die met een bepaald doel in het leven worden geworpen, waarna zij terecht komen in de maalstroom van onbewuste mechanische invloeden van het leven zelf waar zij eventueel iemand kunnen aanspreken of niet of worden verdraait en deel gaan uitmaken van deze maalstroom zelf.

Gurdjieff’s uitspraak staat haaks op die van de huidige evolutietheorie, omdat in de laatste het leven onbewust is begonnen en bewustzijn en een doel toevallig zijn voortgekomen uit een ongeveer drie miljard jaar durend proces toegepast op het ontstaan van de eerste cellen en waarvan dit proces dus zou berusten op toeval waarvan de gevolgen worden uitgezift door de mazen van het  natuurlijke selectienet. Gurdjieff gebruikte deze uitspraak in een andere context, maar ik heb de indruk dat deze ook kan toegepast worden op en kadert in wat ik tracht duidelijk te maken.

Het klinkt eenvoudig, maar welke geheimen moeten er niet schuilen in dat begrip ‘selectienet’, dat eerder weg heeft van een magisch spinnenweb als het moet verklaren hoe de nazaten van de eerste oercellen al vanaf hun eerste eenvoudige bestaan (dat toch al uiterst complex was!), iedere keer weer, keer op keer - toevallig, en dat gedurende 3 miljard jaar - een eigenschap bezaten die hun soortgenoten niet hadden en die ervoor zorgden dat ze hierdoor overleefden en zich voortplanten, als veranderingen in hun milieu of blinde kosmische bombardementen van komische straling toevallig deze quasi oneindige surplus aan eigenschappen activeerden of doordat deze eigen-schappen de negatieve gevolgen ervan weerstonden. Als je, bijvoorbeeld,  de mens van nu zou afzetten, tegen de veronderstelde eenvoudige oercel waaruit hij na drie miljard jaar van evolutie is voortgekomen, dan moet je besluiten dat diezelfde oercel een tot nog toe onuitputtelijk  potentieel bevatte, wilde zij zich handhaven en voortplanten onder invloed van alle mogelijke blinde kosmische invloeden en omgevingsfactoren. Vanuit deze gedachtegangen gezien, zijn toeval en natuurlijke dringend aan herziening toe.

Maar laat ons er nu alstublieft geen almachtig wezen als God bij betrekken om deze herziening in te vullen, want almacht, net als de begrippen eeuwigheid en alwetendheid zijn lege voorstellingen waar we niets kunnen mee doen en die onwetendheid in stand houden. Naar mijn weten en gevoel zijn er voldoende factoren aangehaald die de opgeroepen vragen met betrekking tot de huidige evolutie-theorie kunnen overbruggen. Zich verdiepen in de leer van Gurdjieff en er scholing in volgen zijn zeker geen onnodige factoren om dit doel te bereiken.       


Tsenne Kikke Gepost op: 10/09/2012 12:35:36
Tsenne Kikke

Beste Arno... de mens en alles wat leeft is nog altijd een groot mysterie. Maar, om jouw vraag op de meest eenvoudige manier te beantwoorden, kan ik jou hiernavermelde denkoefening geven...

1) Ooit, miljarden jaren geleden, is al het leven ontstaan uit bacteriën.

2) Al je weet hoeveel bacteriën er zowel op als in ons lichaam leven, lijkt het er dan niet sterk op dat ze nu een 'thuis' hebben gevonden?

Reageer


Opgelet: momenteel ben je niet ingelogd. Om onder jouw eigen naam te posten kun je hier inloggen.

Mijn naam:
Mijn e-mail adres:
Mijn commentaar:
Verificatie:
Typ de code hierboven in:


School voor ontwikkeling van De Innerlijke Mens


Adverteer op Spiritualia
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2025 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht